ALAAF
Carnaval: een stukje levende historie
Carnaval is voor een groot aantal mensen een gelegenheid om ongecompliceerd
de alledaagse beslommeringen van zich af te zetten en enkele dagen te genieten
van het leven. Inderdaad is deze levensinstelling onverbrekelijk verbonden met
carnaval, maar is eerder gevolg dan aanleiding.
In oorsprong is carnaval een lente- en vruchtbaarheidsfeest, dat diende om de
goden gunstig te stemmen voor een rijke en overvloedige oogst. Er bestaan
verschillende etymologische verklaringen: "carne vale" (vlees, vaarwel), "carne
levare" (het achterwege laten van vlees eten in de vastentijd), of "carrus navalis"
(scheepskar).
Niet alleen de etymologie van het woord carnaval is onduidelijk, maar ook die van
"vastenavond" (Fastnacht). Betekent dat woord simpel "avond voor de Vasten", of
is de "t" er later "ingesmokkeld" om dit verband te suggereren en moet men
eigenlijk van "Fasnacht" spreken, wat zou zijn afgeleid van "faseln" (= gedijen, rijke
vrucht voortbrengen)?
Religieuze wortels
De driedaagse periode van zotheid ging en gaat traditioneel vooraf aan de
kerkelijke vastentijd. Het tijdstip van carnaval verschilt naar gelang de plaatselijke
gebruiken. Het kan beginnen na Kerstmis, na Driekoningen, op 17 januari (feest
van de H. Antonius), op 2 februari (feest van Maria Lichtmis); maar de eigenlijk
kern ervan blijft de aan Aswoensdag voorafgaande week.
Karakteristieke en steeds terugkerende elementen van carnaval zijn: de verkiezing
van een "Prins Carnaval" en een Raad van Elf, het onthullen en begraven van het
plaatselijk carnavalssymbool, al dan niet gemaskerde carnavalsbals en
straatfeesten, de carnavalsoptocht.
Carnaval is nauw verbonden met vroegere godsdiensten, zoals de Griekse
"Kronia" en de Romeinse "Saturnaliën". Carnaval is van meet af aan een feestelijke
periode van vernieuwing geweest, waarin chaos en wanorde uiteindelijk weer leidt
tot herstel van de normale orde, die weer tot het einde van de volgende cyclus in
stand wordt gehouden. Carnaval is dus een feest van begin en einde van het
(zonne)jaar en tezamen met de zuiverende boeteperiode van de vastentijd een
inleiding op het paasfeest.
Carnaval kan dus beschouwd worden als een rite de passage, een
overgangsritueel van donker naar licht, van winter naar zomer, het eerste
lentefeest. "De donkere winter met zijn demonen moet verdreven worden, aarde en
gemeenschap maken zich op om de nieuwe vruchtbaarheid onder de vlag van de
zomer te ontvangen. Tijd voor de grote schoonmaak, niet alleen van de natuur,
maar ook van de zonden en overtredingen binnen de eigen leefgemeenschap
Maskers en vermommingen hebben bij deze traditionele Germaanse feesten
steeds een belangrijke rol gespeeld. Met name dierenvermommingen waren
geliefd: geiten, beren en paardenmaskers waren bedoeld als personificaties van
bepaalde godheden. Het woord "masker" zou van het Germaanse "masca" komen,
wat "heks" betekent.
Bloeiperioden
Carnaval heeft in het verleden verschillende bloeiperioden gekend. Het feest was
vooral in de late middeleeuwen ontzettend populair, en zo ongeveer alles was
toegestaan. Vooral de geestelijkheid moest het dikwijls ontgelden. Zo werden er
bijvoorbeeld "nepmissen" opgedragen, waarbij elk gedeelte werd afgesloten met
een luidruchtige boer door het gehele kerkvolk. Of er werden onzinnige liederen
tegen elkaar ingezongen, waarna men zich de kerk uit haastte, omdat de laatst
overgeblevene zonder pardon de broek omlaag werd getrokken. Zogenaamde
predikanten hielden spotpreken (anno 1991: "tonpraoters") en staken de draak met
kerkelijke en godsdienstige verordeningen. Flink drinken en de beest uithangen
vormden de beste condities om je verzekeren van een bijzonder plaatsje in de hel.
In het prachtige boek van Herman Pleij, Het gilde van de Blauwe Schuit worden de
vaak ruwe en ordinaire praktijken en gebruiken die hierbij hoorden gedetailleerd
beschreven.
Na de tamelijk ongebreidelde onstuimigheid en uitbundigheid in de middeleeuwen
kwam er een eerste voorzichtige reactie van de overheid. Men vond het soms wel
erg ver gaan. Veel haalde dat echter allemaal niet uit: het feest bleef bijzonder
populair en er werd over het algemeen flink doorgefeest met carnaval.
Maar in de twee daarop volgende eeuwen veranderde dat: veel burgers
distancieerden zich van het volkse en boerse gedoe. In de 17e en 18e eeuw is er
dan ook slechts sprake van een "sluimerende subcultuur, die als achterlijk
plattelandsvermaak in de stad verboden werd...Binnen de stad groeit onder de elite
verzet aan het eind van de middeleeuwen tegen van het platteland geïmporteerde
volksgebruiken. De nieuwe bovenlaag profileert zich in de 16e eeuw door zich af te
zetten tegen alles wat naar boeren riekt. Het is uit met het boerenvermaak".
Nog in 19e en 20e eeuw - waarin weer sprake is van een opleving van het
carnavalsfeest - klonk dit verzet in sommige streken van het zuiden door: in 1849
waren er in Breda flinke ongeregeldheden en in 1919 moest de Bossche mare-
chaussee eraan te pas komen om al te uitbundige carnavalsvierders tot kalmte aan
te manen.
Aarzelend begint de opbloei van het carnavalsfeest weer onder invloed van de
Romantiek: Franse, Italiaanse en Duitse vorsten blazen het feest nieuw leven in.
Franse soldaten brengen het feest naar Keulen, vanwaaruit het overslaat naar
Maastricht en Venlo, en wat later naar Brabant. Het moderne carnaval komt echter
pas weer echt tot bloei in de jaren dertig. "Het feest wordt aangegegrepen als
mogelijkheid voor het vestigen van een nieuwe identiteit in het kader van de
katholieke emancipatie. Ongetwijfeld speelt de crisissituatie van die jaren daarbij
ook een rol: bij weinig brood moeten er wel meer spelen komen".
Rolomkering
Carnaval zet de wereld op zijn kop. Bestaande normen en waarden, regels, wetten
en gebruiken worden op de korrel genomen en men drijft de spot met
vooraanstaande burgers en de (kerkelijke en maatschappelijke) overheid. Op deze
manier kan veel stoom worden afgeblazen en kan men weer met frisse moed het
komende jaar ingaan. De rolomkeringsmotieven zijn al te vinden in de oude
Romeinse en Babylonische godsdienstige rituelen.
Het omkeren van de bestaande orde stond dus centraal: de knechten mogen voor
enkele dagen de baas spelen. Prins carnaval en zijn adjudant krijgen voor drie
dagen de sleutels van het stadhuis overhandigd en bekleden voor die tijd de functie
van burgemeester en raad van stad/dorp.
Maar de wanorde is slechts van tijdelijke aard: na enkele dagen van feestvieren is
het gedaan met de pret en keert de normale gang van zaken weer terug. Het
carnavalssymbool wordt plechtig verbrand of begraven, de sleutels van het
Prinsenrijk moeten weer worden teruggegeven en op Aswoensdag rest nog de
sobere ceremonie van het haring-happen. Veertig dagen van inkeer en vasten
volgen.
Carrus navalis
Oud-Germaanse gebruiken maken melding van scheepskarren, waarmee men om
de velden trok om bij de goden vruchtbaarheid van de grond af te smeken. Deze
scheepskarren kan men zien als de huwelijksboot van Gea, de godin van de aarde
en de zonnegod. Maar ook als voertuig naar de andere wereld. Ongetwijfeld ligt bij
deze scheepskarren de oorsprong van onze hedendaagse carnavalsoptochten. De
wagens zijn ook terug te vinden in lenterituelen van oude Egyptische en
Babylonische godsdiensten. Zo vierde men in Egypte het feest van vrucht-
baarheidsgodin Isis, die met een blauwe schuit de Nijl afvoer. In het oude
Babylonië werd er bij gelegenheid van Nieuwjaar een optocht met een scheepskar
georganiseerd ter verering van de god Mardoek. In deze kar werd iemand
meegevoerd die voor enkele dagen de rol van koning vervulde. Aan het einde van
het feest was hij gedoemd te sterven: een soort reinigingsritueel dus.
In veel preken en teksten ten tijde van de middeleeuwen wordt het beeld van een
schip gebruikt om de christelijke leer te verduidelijken: het schip van de kerk, de
doop, het paradijs, genade, Maria als schip, enz.
Met name het beeld van het boete-schip wordt in de middeleeuwen vaak gebruikt:
het schip van de doop is uit de koers geslagen en zwaar gehavend door de zonde
van de mens. Boetedoening is de enige manier om te ontkomen aan de gevaren
van de tocht naar het heil.
Vanaf de vroege middeleeuwen is er sprake van boeteschepen, beladen met
ruziënde personen die zich aan een losbandig leven te buiten zijn gegaan; met aan
het hoofd de grootste nar, verkleed in een uniform van een gezagsdrager. Uit deze
traditie stammen waarschijnlijk de latere voorstellingen van het narrenschip en de
narrenwagen, als voertuigen van gepersonifieerde zonden en deugden.
Boete- en narrenschepen stonden dus model voor de Vastelavondvieringen
(carnaval), waarbij door de burgerij een schuit op wielen werd voortgetrokken. Ze
beeldden daarmee zonden en ondeugden uit, waarbij ze zichzelf als narren of
betrokken standen, die de stedelijke samenleving ritueel wilden verwerpen,
konden vermommen.
Kerk en carnaval
De kerk heeft een aantal Germaanse gebruiken en rituelen gekerstend. Het
lentefeest werd al door de eerste christenen gevierd als "christelijk" feest. Maar niet
alle gebruiken werden door de kerk overgenomen en gekerstend. Met name de
scheepskar, waarop de plaatselijke clerus soms op ongenadige wijze onder schot
werd genomen, was een doorn in het oog van de officiële kerkelijke gezagsdragers.
Dat leidde in de 8e eeuw zelfs tot een verbod om ermee rond te trekken. Onder
invloed van de Reformatie werd het carnavalsfeest steeds verder teruggedrongen,
en werd de nadruk gelegd op innerlijke bekering en persoonlijke boetedoening.
Sociale functie
Carnaval had en heeft door de eeuwen heen een belangrijke
sociaal-maatschappelijke functie gehad. "carnavaloog" Theo Fransen uit Venlo
zegt daarvan: "Je zit in een maatschappelijk rollenspel en zal je aan bepaalde
afspraken moeten houden...Met carnaval laat je dat allemaal vallen; je wenst je dan
niet meer te houden aan de spelregels van alledag en wilt daar ook niet op
aangesproken worden, drie dagen lang. Dat alleen al brengt een enorme
relativering met zich mee. Je ontdekt heel andere kwaliteiten, zowel bij jezelf als bij
anderen, waarvan je voor die tijd geen notie had. Je zet die eeuwige
sorteermachine, waarbij mensen in vakjes worden onderverdeeld stop...carnaval
biedt ons een totaal andere dimensie erbij. Rationeel bekeken kun je alleen maar
zeggen: waar is het goed voor, uren lichamelijke inspanning, hossen, vluchtige
contacten, een duizelingwekkende hoeveelheid van indrukken...Maar, je maakt
kennis met de feestvierende mens, en dat is veel breder dan altijd maar de mens
in zijn problemen".
Carnaval dus als een tijdelijke ontsnappingsmogelijkheid en als uitlaatklep.
carnaval kan in die zin een louterende en bevrijdende functie hebben. Voor even
mag je je onttrekken aan ingeslepen sociale kaders en rollenpatronen. Chaos en
wanorde als basis voor regelmaat en vaste patronen. In dat opzicht verkeert
carnaval in goed bijbels gezelschap.
LITERATUUR
Bruin, M. de, De nivellering van een uitbundig volksfeest, in Welzijnsweekblad van
19 februari 1982, blz. 8-10.
Bohemen, A. van, Carnaval in de klas, in De wereld van het jonge kind 18(1991)5,
108-111 (met literatuuropgave).
Fransen, Th., Carnaval ontmaskerd, De Lijster, Maasbree, 1981.
A. Kesseler, De feesten van het jaar.
Niessen, H., Carnaval: feest van "de vetjes en de pretjes", in Het Nieuwsblad van
16 februari 1985.
Pleij, H., Agge maor leut 'et - de media vertellen U wel hoe, in De Volkskrant van
20 februari 1982.
Pleij, H., Het gilde van de Blauwe Schuit, Meulenhoff, Amsterdam, 1979, 1983 2
(dissertatie).
Raephorst, M., Met de feesten het jaar rond.
Spectrum Standaardencyclopedie, deel 3, Utrecht/Antwerpen, 1970.
(Dit artikel verscheen eerder in SCHOOL EN GODSDIENST 1991-8.)